Van de redactie
Beste en lieve familie, dit is alweer het laatste Bulletin van 2021. Hopelijk gaat het u allen goed en bezorgt het lezen van het familiebulletin u evenveel genoegen als het ons geeft om het te schrijven. Want er valt nu eenmaal veel te vertellen over onze familie.
In de rubriek Lief en Leed melden we eerst het overlijden van een relatief onbekend lid van onze familie.
We vervolgen met de publicatie van de op rijm gezette rouwklacht van J. van Norden, naar aanleiding van het overlijden van zijn vriend, onze eerste dominee David Flud van Giffen.
Daarna duiken we verder de geschiedenis in en geven we een eerste verslag van de zoektocht naar onze Oostfriese voorouders. Middenin dit Bulletin tonen we een overzicht van de leden van deze Oostfriese tak.
Al heel lang zijn eerdere familieleden op zoek geweest naar de missende schakels tussen de oerfamilie Van Giffen uit Brabant en de eerste Van Giffen’s, die vanuit Oost-Friesland rond 1600 in Friesland en Groninger op het toneel verschijnen.
Tenslotte volgt de gebruikelijke Fotopuzzel en als uitvloeisel daarvan geven we een korte, met veel foto’s gelardeerde, levensbeschrijving van Beitj van Giffen, een familielid die tot nu toe vrijwel onbelicht bleef.
Klaas van Giffen
Wel en Wee

Overlijden van Ferry Kick-van Giffen
Op 20 juli jl. overleed Fernande Debora (Ferry) Kick van Giffen op de leeftijd van 94 jaar.
Ferry werd geboren op 2 februari 1927 als enig kind uit een relatie van Beitj (Bets) van Giffen en Ferdinand Gustaaf Adolf Engelsma. De bovenstaande foto werd gemaakt tijdens de familiereunie in 2011 in Garderen. Daarop staat Ferry achter Arend opgesteld. Ze had binnen onze familie nogal contact met Hans en Mies de Kan. Ook Marike van Giffen voelde zich met haar verbonden vanwege de bescheiden en rustige instelling; ze ervoer Ferry weliswaar als een verre verwant, maar wel met iets kenmerkend “Van Giffens”.
Op dinsdag 27 juli werd haar stoffelijk overschot bijgezet in het familiegraf op het kerkhof van Limmen, rond de Protestantse kerk aan de Zuidkerkenlaan. In dat graf liggen ook begraven haar grootouders Klaas van Giffen en Debora van Giffen-Tromp, haar moeder Bets van Giffen en ook haar echtgenoot Frederik Wilhelm (Frits) Kick, met wie Ferry op 14 augustus 1959 was gehuwd.
Ferry heeft ooit aan Marike uitgelegd hoe het familiegraf in Limmen is ontstaan. Haar grootmoeder Debora van Giffen-Tromp woonde in Purmerend, maar wilde daar in 1909 beslist niet in het veen begraven worden, maar op het zand. Vanuit Purmerend naar het westen kijkend, bleek de zandrug van Limmen de eerstaangewezen plek te zijn en zo is het ook geschied.
Ferry heeft in de oorlogsjaren in Amsterdam lessen gevolgd aan de Kweekschool tegenover de Hollandse Schouwburg. Als zestienjarige kwekeling zag ze dat er jonge joodse kinderen vanuit de Schouwburg naar de crèche in de Kweekschool werden overgebracht. Ze wist ook dat honderden van deze kinderen in het grootste geheim werden doorgesmokkeld naar onderduikadressen in het hele land. De geheimhoudingsplicht daarover maakte destijds grote indruk op haar.
Ferry was (vermoedelijk van vaderszijde) rijk voorzien van muzikale genen. Ze hield erg van muziek en speelde tot op hoge leeftijd de dwarsfluit, samen met een groepje amateurs.
Zij ruste in vrede.
Treurdicht
Het verscheiden in 1701 van ds David Flud van Giffen in Dordrecht was voor zijn ‘bloedvriend’ J. van Norden aanleiding om de navolgende rouwklacht op rijm te zetten:
ROUW——KLAGT
op het afsterven
van den Eerwaardigen, Godvrugtigen
en Hoog Geleerden Heer
DAVID FLUD van GIFFEN
In zijn leeven Getrouw Bedienaar des
Evangeliums van Jezus Christus binnen
DORDRECHT,
In den Heere ontslaapen den 19 Februarii 1701.
Debennu morti nos nostraque
Beklemde hart, wilt u Ontsluiten,
Stuwt Zuchten en geklag na buiten,
Barst uijt, besproeij uw Treur-gewaad.
Uw rouw en Digt erkend geen maat.
Kom, DORDRECHT, leen mij hier uw oogen
Uw Smert heeft mij tot Smert bewoogen.
Hoe word die STAD in kort gedrukt!
Hoe word Uw Eedelst weggerukt!
Hoe gaan uw slagen langs hoe Verder!
Ontvald U dus dien trouwen Herder,
Uw Lust, Uw Troost, Uw Kerk-cieraad!
Bemerk beken, Verbid Uw Kwaad.
Treur, treur, laat uwe traanen vloeijen,
Dat ze als een beek dit Grav besproeijen.
Maar Sagt. Geen Serk, geen Steen is ‘t waard;
Besproeij geen zand of logge aard:
De traanen die ‘t gezicht uitschieten
Laat langs Uw borst en boesem vlieten:
Daar rust mijn HELD; uw Hert is ‘t grav
‘t Geen Hem zijn Lugt en ijver gav.
Hoe hel begon mijn SON te klimmen.
En blonk vol glans reeds op zijn Kimmen!
In ‘t midden van zijn Vaderland
Ontsteekt dat Vuur een gloed en brand:
Die brand kon aardsche Damp verteeren,
en deed een ziel in God verkeeren:
Daar ijverd Hij vol Geest en Kragt,
Daar selv is mijn Propheet geägt.
Daar kon hij Vorstelijke Ooren
Ook door zijn Vreede-galm bekooren.
Maar FRIESLAND wordt dit licht te kleijn,
En SNEEK kan daar geen perk voor zijn:
Mijn SON rijst op. Hij schiet zijn Straalen
Ver buiten Vaderlijke paalen.
Die luister heeft de Dordsche-Maagd
Aan ‘t oog en aan het hert behaagd.
U, DORDRECHT komt mijn SON vermaaken
En doed U in Gods Liefde blaaken.
Getuig met mij, nu is het tijd,
Gij Zion, die getroostet zijt,
En Gij, die ooijt of ooijt gevoelde,
dat Hij uw heete tranen koelde,
En door een Troost-bron uw gemoed
Verquikt heeft in de felste gloed,
Als Hij in vuurige gebeden
Voor Uwe en Sijne God ging treeden;
Spreekt nu met mij door traan en zugt,
Getuig zoo van die groote Vrugt,
Die Gij genoot door zijn Verligten,
Die sig vergat om U te Stigten.
Hij zogt alleen God Christus Eer,
Veragt zichzelfs en diend zijn Heer.
Wie is er, die de teedre lievde
Niet voelde, die zijn Hert doorgriefde?
Hij had altijd in Vreugd en Smert
met U een lot, een ziel, een hert.
Die Leeraar, DORD, is U ontnoomen.
Stort Weedermin geen Traanen-Stroomen?
Die Mond uit Siloam besproeijd,
Die Mond, die steeds van Peerlen vloeijd,
Die Abram Kindren wekt uit Steenen,
Die Aard en Hemel kan Vereenen,
Die Mond, waaraan een ieder hangd
Die Mond, die Kunstig zielen Vangd
Die Vreede-Mond, die gaat zich sluiten!
Die kan geen Hemel-taal meer uitten.
Hoe schielijk daald mijn SON daar neer.
Sij schijnd, se is weg en schijnd niet meer.
Maar neen, Geen schielijkheijd kan passen,
Niets onverwagts kan hem Verrassen,
Die steeds op aard aan Gode kleevd,
En hier reeds in den Hemel leefd:
De dood is vroeg al in gedagten
Van die geen, die Gods Vrees betragten.
Dus toond Uw God dat Hij u mind,
Hij handeld U gelijk zijn vrind
Hij zend vooraf geen van zijn booden,
Maar komt U zelf ter bruiloft nooden
Ter bruiloft van ‘t Verheerlijkt Lam,
Waar op dat nooijt iets Sterfelijks kwam.
God wil uw aardsche Huijs niet breeken:
O neen; zoo dra Gij Hem hoord Spreeken,
Treed Gij er uit met blijde spoed
En Streevt Uw HEILAND in ‘t gemoet:
Gij kend die Stem en kiest een wooning,
In ‘t eeuwig Huis van uwen Koning.
De Aard geevt Gij de Aarde weêr
Het Stof daald in het Hof ter neêr,
Uw Ziel keerd tot haar God na boven,
Om eeuwig eeuwig Hem te looven,
Daar ‘t Juichend Hallelu-Jah klinkt,
En Gij gelijk een sterre blinkt,
Daar word zij in haar God verslonden.
Wel Salige, die word gevonden,
Daar Hij zich mist. Hij alles heeft,
Die God besit, die alles geeft;
Daar is mijn HENOCH heen gevloogen,
Mijn DAVID tot zijn God getoogen.
Schoon Hij geen laaste woorden uijt,
Spreekt, dunkt mij, dus tot Christus Bruid;
Laat u mij vreede-Lessen Stieren,
Wilt daar in mijn geheugen vieren.
Hef Steeds na ‘t Hemelsch Vaderland
Een reijne ziel, een reijne hand.
Mijn sterflot blijv in Uw gedachten,
Leer uit mijn dood uw dood betragten;
Wagt die altijd, Staak nu ‘t geween
Aldus vaard mijn ELIAS heen.
J: van NORDEN
Op zoek naar onze vroegste voorouders (1)
In het Van Giffen familieboek doet wijlen Hans van Giffen op de pagina’s 61-63 uit de doeken welke Duitse protestanten met de naam Van Giffens, Giffenius, Gevenig(ch) en Geuenich hij ooit heeft aangetroffen in de archieven van Bremen en Keulen. Hun 20 namen zijn te beschouwen als puzzelstukjes van een ‘los brok’ aan onze stamboom. Dat puzzelbrok van de Oostfriese tak heeft wel onderlinge verbanden, maar géén koppeling naar onze Groninger tak van de familie.
Toch moeten de beide takken van de familie weet hebben gehad van elkaars bestaan en ook contact met elkaar hebben gehad, daarvoor bestaat wél overtuigend bewijs.
Zo is namelijk ‘hun’ dominee Folkert van Giffen in 1633 als getuige aanwezig bij het huwelijk in Groningen van ‘onze’ Lambertus Thijssens van Giffen met Anna Lucasdr.
Deze Folkert (met stamboomnummer III.01 in het navolgende schema) heeft zich op 26 augustus 1615 onder de naam Folkerus Hermanni ingeschreven als theologiestudent in Groningen.
Folkert heeft ongeveer dezelfde leeftijd als Lambertus en de twee hebben dus niet alleen contact met elkaar gehad, maar hebben wellicht als familieleden bij elkaar ingewoond. Het is zelfs niet ondenkbaar dat Folkerts vader Henrich van Giffen een broer is van ‘onze’ voorvader Matthijs (of Matthias of Ties) van Giffen, die zich omstreeks 1600 in Groningen vestigde.
Dan meldt zich op 1 juni 1668 een tweede Oostfriese Van Giffen aan de Groningse theologische faculteit. Het betreft Hermann van Giffen (IV.j in het onderstaande schema, dus een oomzegger van dominee Folkert van Giffen) en hij schrijft zich in met de naam Hermannus Giffenius Bremensis.
Twee jaar later, op 16 april 1670, vervolgt deze Herman zijn studie in Franeker en hij schrijft zich daar in als Hermannus Giffenigh Bremensis. In diezelfde tijd studeert ook ‘onze’ beroemd geworden predikant David Flud van Giffen aan deze Franeker faculteit, dus ongetwijfeld hebben deze Herman en David elkaar goed gekend. Daarmee is er een tweede verband aangetoond tussen de Oostfriese tak en onze tak van de familie.
Van Hermann van Giffen is bekend dat hij op 29 september 1645 in de St. Stephani kerk in Bremen is gedoopt als Hermann Giffenig, zoon van Wilhelm Giffenig (uit Keulen) en Anna Dreyer (uit Bremen). Na zijn studie wordt hij in 1672 de eerste Hoogduitse predikant in Groningen; hij promoveert in 1674 tot doctor en wordt uiteindelijk hofpredikant van de Graaf van Tecklenburg.
Tenslotte meldt zich op 6 april 1673 een derde loot van de Oostfriese tak aan bij de Groninger Universiteit, dit keer als rechtenstudent. Het is Joachim Giffenich of van Giffen, een volle neef van Hermann. Hij is op 2 mei 1652 gedoopt, eveneens in de St Stephanikerk in Bremen, als zoon van Jürgen en Anna Giffenich.
Navraag van Hans van Giffen in 1999 bij het Staatsarchiv Bremen (dr. Elmshäuser) levert op dat er in de Bremer kerkarchieven geen geboorte acte van een Matthijs van Giffen (Giffenich of Giffenius) te vinden is. Wel bleek uit dat onderzoek dat Henrich van Giffen de oudst bekende Oostfriese Van Giffen is, dat zijn zoons Folkert, Wilhelm en Jürgen van Giffen leden van dezelfde generatie zijn geweest en dat kleinzoons Hermann en Joachim eveneens generatiegenoten waren.
Maar enige relatie tussen hen en onze vroegst bekende voorvader Matthijs van Giffen ontbreekt tot nu toe nog steeds.
We kunnen weliswaar gerust stellen dat onze Matthijs uit de Oostfriese tak voortkomt, maar nader onderzoek in Oost-Friesland (Emden of Leer) zal dat nog moeten aantonen.
Navolgend wordt de (deel)stamboom van de Oostfriese tak van de Van Giffens in beeld gebracht:
De Oostfriese tak van de familie Van Giffen

De fotopuzzel

De puzzelfoto van het vorige Bulletin werd helaas door niemand geraden. Het verhaal achter deze zorgvuldig gecomponeerde photo van atelier W. Kuipers & Zn. dreigt daarmee verloren te gaan, zodat we het hier zullen moeten doen met een vermoeden: Ds. Jan van Giffen en Hendrika Post lieten in 1888, na de tragische verdrinkingsdood van hun zevenjarige dochter Truus of Trui, deze foto maken van hun drie zoons, van links naar rechts de vierjarige Ab, de zevenjarige Bertus en de driejarige Beitj. De jongste dochters Truus en Co zouden pas in 1890, resp. 1893 geboren worden.
Beitj van Giffen
De puzzelfoto en de eerdere opname van de gemaskerde man in een vroeger bulletin vormen een mooie aanleiding om de schijnwerper van de aandacht eens te richten op Beitj van Giffen (1885-1940). Zijn oudere broers Bertus en Albert Egges zijn immers al vaak genoeg ter sprake geweest in de diverse familiebulletins. De hierna volgende familiefoto’s zijn deels afkomstig van Tineke Zweers-van Giffen, maar ook wijlen Carla Rinkes-Croiset van Uchelen heeft via haar halfbroer Ton Croiset van Uchelen foto’s aan onze Stichting geschonken.


Als domineeszoon groeit Beitj (spreek uit als: Beik) van Giffen op in de diverse standplaatsen van zijn vader en dat zijn er nogal veel geweest: na zijn geboorte op 13 september 1885 in Geesteren (Gld.) verhuist hij als baby naar Blankenham, vervolgens als peuter van drie naar Diever en als tienjarige naar Heerenveen.
Op zijn dertiende verhuist het gezin naar Bozum en bezoekt Beitj drie jaar lang het Gymnasium in Sneek, van 1898 tot 1901. Als 16-jarige verhuist hij naar Zutphen, waarbij hij als gymnasiast werd begunstigd met een beurs vanuit het Eritia de Blocq Weduwe Franckena-Leen. Een jaar later volgt de verhuizing naar Appingedam en weer twee jaar later (1904) naar Zuidhorn.



Omstreeks die tijd begint hij aan een studie Rechtswetenschap aan de Universiteit van Groningen. Als het gezin in 1908 eindelijk neerstrijkt voor een langduriger verblijf in de pastorie van Goutum maakt Beitj dat niet meer van nabij mee. In 1909 is hij 24 jaar oud en promoveert hij tot doctor in de rechten.
Met 25 jaar slaagt hij voor het examen Indische rechterlijke dienst en vertrekt hij naar de Oost om in Batavia zijn loopbaan te beginnen als rechterlijk ambtenaar bij de Raad van Justitie.


Hij is 40 jaar oud als hij op 1 september 1926 wordt benoemd tot plaatsvervangend Officier van Justitie bij de Raad van Justitie in Batavia.
Op 19 februari 1927 verlooft hij zich met juffrouw Tine Loopstra, maar het komt uiteindelijk niet tot een huwelijk.
Na zijn benoeming tot vice-president van de Raad van Justitie in Batavia volgt in 1938 zijn benoeming tot president van de Raad van Justitie in Soerabaja. In 1939 bereikt hij de top van de magistratuur van Nederlandsch-Indië door zijn benoeming tot Raadsheer van het Hooggerechtshof.






Beitj houdt van paardensport en is een enthousiast ruiter op zijn merrie Stella. Ook speelt hij zijn partij mee als polospeler in de Batavia Polo Club. Op de onderstaande foto uit januari 1939 neemt hij als deelnemer van het winnende team zijn prijsbeker in ontvangst van mevrouw Ferwerda.


De loopbaan van Beitj wordt abrupt afgebroken door zijn plotse overlijden op 25 augustus 1940. Door de uitgebroken oorlog duurt het enige tijd voordat het nieuws het bezette Nederland bereikt, getuige de rouwadvertenties die pas in oktober 1940 in de Nederlandse kranten worden geplaatst. Alleen oomzegger Jan Beitj van Giffen en zijn vrouw Anneke (links op de bovenstaande foto), die in het nabijgelegen Bandoeng op een theeplantage wonen, vertegenwoordigen de familie tijdens de plechtige teraardebestelling op de begraafplaats Taba Anang in Batavia. Onder de talrijke aanwezigen bevindt zich rechts op de foto ook de Indische huisbediende. Volgens het persbericht is het een sobere maar indrukwekkende plechtigheid, waarbij collega raadsheer mr. J.J. Smit het woord voert.



Jan Beitj van Giffen is na zijn middelbare schoolopleiding op aanraden van zijn oom Beitj naar de Tropische Tuinbouw school in Deventer gegaan, om daarna in Indië te kunnen werken als theeplanter. Bij aankomst in Indië in 1938 werd hij door zijn oom Beitj in Batavia opgevangen, alvorens in Bandoeng te gaan werken op de thee-onderneming Gamboeng. Hella Haase beschrijft in haar boek ‘Heren van de thee’ het huis, dat door Kerkhof is gebouwd en dat vanaf 1939 door Jan Beitj van Giffen en zijn echtgenote Anneke Groenhof werd bewoond, zoals is te zien op de volgende Indische ‘kiekjes’:



