Ds. David Flud van Giffen (1653-1701)

Dit portret van dominee David Flud van Giffen (1653-1701), zoals in 1682 vervaardigd door Jan Luyken (1649-1712), bevindt zich in het Amsterdams Historisch Museum. Na 1688 ontwierp A. Houbraken op basis van dit portret een gravure, die is uitgevoerd door de graveur A. Haelwegh. Exemplaren van deze gravures zijn te zien in de collecties Protestantse portretten van het Museum Catharijneconvent, Utrecht en de Vrije Universiteit, Amsterdam.

David Flud van Giffen wordt geboren in Sneek en hij schrijft zich al jong in als student theologie aan de Franeker universiteit. Zijn vader, de Sneker advocaat Thomas van Giffen ziet liever dat David Flud een rechtenstudie gaat volgen, want hij voorziet dat zijn begaafde zoon zodoende wellicht nog tot hoge staatsambten zal worden geroepen. Maar David Flud leest „de Christelijke Krijgsman” van Erasmus en dat doet in hem de lust ontwaken om predikant te worden en zelfs zijn vader kan die ontwaakte liefde niet uitblussen.

De provincie Friesland met haar universiteit in Franeker speelt in het godsdienstige en theologische leven van het Nederland in de late zeventiende en de achttiende eeuw een belangrijke rol. In Franeker is ook Coccejus enige jaren hoogleraar geweest en dat heeft zijn sporen nagelaten op Johannes van der Waeyen, die sinds 1677 hoogleraar theologie is in Franeker, en ook op diens kwekeling David Flud van Giffen.

David maakt als student al naam door zijn studiezin en zijn talent om zijn gedachten op een aansprekende manier uit te dragen.

In 1674 stelt David Flud zich als proponent beroepbaar en hij doet dat jaar zijn intrede in de behoudende Gaasterlandse gemeente Wijckel. Zijn kanselwerk in Wijckel blinkt uit boven dat van vele tijdgenoten, door eenvoudigheid en begrijpelijkheid. Hij wordt er vermaard om dat hij zijn gehoor weet te grijpen en dat het kerkvolk niet slaapt of zich verveelt tijdens zijn preken.

De jonge dominee met zijn Coccejaanse voorliefde krijgt echter in Wijckel al spoedig tegenwerking vanuit de orthodoxie. Ondanks zijn godsdienstige ernst en trouwe herderlijke toewijding ging hij voor de Gaasterlandse orthodoxen door voor een „gevaarlijke ketter”. Ook met zijn collega’s in de classis Sneek ontstonden problemen, waarbij een zekere beroepsna-ijver zeker een rol zal hebben gespeeld.

In 1678 ontvangt David Flud een beroeping van de gemeente in Nieuw Brongerga of Knijpe, vlakbij ‘t Oranjewoud, waar destijds de Friese Nassau’s hof hielden. Hij ruimt (vermoedelijk met opgelucht welbehagen) zijn Wijckeler pastorie in en verhuist naar de classis Zevenwouden, waar hij drie jaar zal verblijven. De fijne neus van de ultra-orthodoxe Jouster dominee Henricus Brinck heeft echter al snel in de gaten welk een „grote ketter” daar in Knijpe op de kansel staat. Een Coccejaan in de overwegend Voetiaanse classis der Zevenwouden, dat gaat zo maar niet! Ook hier speelt jaloezie ongetwijfeld een grote rol in de heftigheid, waarmee de Zevenwouder classis al vlug tegen David Flud van Giffen van leer trekt.

In 1680 ontstaat er een fel debat over de profetische theologie naar aanleiding van de ‘affaire-Van Giffen’, een twist die al snel van een provinciale kwestie tot een nationale aangelegenheid zal worden. We kunnen ons zulk een zaak hedentendage bijna niet meer voorstellen. Wat door ons anno 2013 misschien wordt gezien als een futiliteit en een kleingeestige vorm van scherpslijperij wordt in 1680 door de hoogleraren nog met de grootste ernst bediscussieerd. De aanleiding tot de polemiek vormt een preek, die David Flud van Giffen in januari 1680 in Leeuwarden uitspreekt. Hij preekt daarbij helemaal volgens de leer van de profetische theologie over een toekomstige betere staat van de kerk op aarde, naar aanleiding van zijn interpretatie van Psalm 8:10.

Dan slaat de vlam in de pan en een Voetiaanse predikant onder het gehoor beklimt na de preek de preekstoel om aan het Leeuwarder kerkvolk mede te delen dat de preek tijdens de daaropvolgende zondag in de juiste versie zal worden voorgelezen. Maar daar blijft het niet bij… David Flud is namelijk gewend om zijn karige inkomen aan te vullen door sommige van zijn preken en andere werken in druk uit te geven en in 1680 publiceert hij doodgemoedereerd zijn eigen versie van de gewraakte preek in de vorm van een boek, getiteld “Jobs levende Goël en de nog verwagte heerlijkheid der kerke”. Het boek bevat nog een ander preek van zijn hand en hij draagt het boek op aan vier vorstelijke vrouwen, onder wie prinses Albertina Agnes, de weduwe van Willem Frederik, een vrouw die de Coccejanen goedgezind is, net als het gehele Friese hof. Zij hebben zelfs bij David Flud op de publicatie in boekvorm aangedrongen. De Franeker hoogleraar Van der Waeyen, laat zich in zijn voorwoord lovend over de preek uit. David Flud presteert het ook nog om het boek uit te geven zonder toestemming (‘approbatie’) van de classis Zevenwouden, waartoe zijn standplaats Nieuw Brongerga behoort.

Dan is voor de Voetianen de maat vol en er ontstaat een heuse theologenstrijd. De Friese kerkleiding doet in 1681 een Waerschouwinge aen de Friesche kerke uitgaan, weldra gevolgd door een traktaat getiteld “Goede zaak en goede trouw“.

Aan de ene kant van het strijdperk staan de zwaar orthodoxe Voetianen die in die tijd overigens nog waren te onderscheiden in een zware („dood leerstellige”) en een minder zware (“levende”) richting. Hun woordvoerder is de eerder genoemde predikant Henricus Brinck uit Joure, die zich als voorzitter van de classis Zevenwouden heeft vastgebeten in het ontdekken van Coccejaanse ‘valsheden’.

Hij is ook de opsteller van het beruchte bezwaarschrift (gravamen), dat hij namens de classis Zevenwouden in 1680 bij de Friese synode in Harlingen indient.

Daarin klaagt Brinck niet alleen over de vele nieuwe en aanstotelijke opinies volgens de filosofie van de ‘paapse’ Descartes, maar ook over Coccejaanse predikanten zoals Van Giffen, die met hun ‘vreemde en ongegronde uitleggingen van de profetieën het allerheiligst Woord Gods aan geloovigen en anderen prostitueren‘.

De synode is blijkbaar beducht dat de geschriften van de Coccejanen met hun profetische theologie en cartesiaans getinte ideeën opgang zullen maken onder de gemeenteleden op het Friese platteland. Van Giffen wordt beschuldigd dat hij direct na zijn intree geprobeerd heeft om nieuwe en gevaarlijke ideeën in te prenten bij zijn eenvoudige toehoorders tijdens particuliere samenkomsten (zogenoemde ‘conventikels’). Tijdens die bijeenkomsten heeft Van Giffen in het bijzonder gesproken over zijn overtuiging dat er nog een betere staat der kerk op aarde te verwachten is. Een nieuw en universeel koninkrijk der gelovigen, waarin de ongehoorzamen en ongelovigen gebukt zullen gaan onder de vromen. Voorts heeft hij geleerd dat in tal van plaatsen in de Bijbel zeven historische perioden te ontdekken zijn. Van Giffen’s optreden heeft in de omringende gemeenten veel onrust gebaard. De classis erkent weliswaar dat Van Giffen over grote gaven beschikt, maar beschuldigt hem uiteindelijk van een sterke neiging tot conventikelvorming. De classis ziet dit met lede ogen aan en acht het raadzaam om in te grijpen, niet om zulke stichtelijke particuliere bijeenkomsten te verhinderen, maar om te voorkomen dat daardoor de officiële kerkdienst in de toekomst ‘in minachting zouden geraken’. Het is dus de grote populariteit van Van Giffens ideeën die de classis ertoe brengt om een Waerschouwinge uit te brengen.

Aan de andere zijde van het perk staan de Coccejanen met in eerste ronde als centrale figuur David Flud van Giffen. David is inmiddels een geleerd man met een grote historische belangstelling en hij staat bekend als leider van de ‘ernstige’ Coccejanen. In de ogen van de ultra-orthodoxe Voetianen behoort deze ernstige Coccejaan Van Giffen nog tot een soort orthodox-light richting, nog altijd beter te verdragen dan de orthodox-ultra-light richting van de ‘oppervlakkige’ Coccejanen.

Gelukkig voor David dat hij door zijn grote kanselgaven populair is bij het stadhouderlijk hof, dat ‘s zomers in de buurt van Heerenveen in de buitenplaats Oranjehof resideert.

De vele edelen en stadsregenten hebben veel met hem op en zij breiden de mantel van hun gezag beschermend uit over deze hofpredikant, anders zou de classis hem na de problemen in 1680 zeker uit de Kerk hebben verbannen. Nu kunnen ze zelfs niet eens verhinderen, hoe ze zich er ook voor inspannen, om de approbatie van David Flud zijn beroeping naar zijn geboorteplaats Sneek tegen te houden.

Hij verwisselt op 23 oktober 1681 de gecombineerde dorpsgemeente Nieuw Brongerga-Knijpe voor de stad Sneek, maar hij blijft ‘s zomers ook preken aan het Friese stadhouderlijke hof. Ongetwijfeld voelt David Flud zich in zijn verweer gesterkt door de steun van het stadhouderlijk hof en van zijn geleerde Franeker vriend Johannes van der Wayen, maar David Flud was zelf ook bepaald niet op z’n mondje gevallen en capabel genoeg om van zich af te bijten.

In 1688 verhuist dominee Van Giffen van zijn geboortegrond naar Holland en hij wordt predikant in de stad van de beroemde synode, in Dordrecht. Het feit dat de kerkenraad van die grote stad hem een aanzoek waardig keurt is een bevestiging dat David Flud toch wel zuiver in de leer is! In Dordt arbeidt hij nog dertien jaren lang eervol, tot zijn dood in 1701. Hij weet met zijn ernstig Coccejaanse tendenzen uiteindelijk zelfs de meest verstokte Voetianen te bevestigen.

Dertig jaar na zijn dood wordt de bundel van zijn vervaardigde werken nog herdrukt. Ze behoren thans tot de antieke boeken, die alleen nog in orthodox gereformeerde kring geraadpleegd worden, maar in de 18e eeuw hebben ze hun betekenis gehad. David Flud van Giffen heeft destijds school gemaakt door bruggen te slaan, door een groep van Coccejanen te kweken, die sámen met de Voetianen schouder aan schouder heeft gestaan tijdens de „nadere reformatie” der kerk in de periode 1680-1701.

David Flud van Giffen heeft dus in zijn tijd nationale bekendheid gekregen en nog steeds wordt hij binnen de familie in vele nakomende generaties vernoemd. Nu, 350 jaar later, zijn er van de 94 in leven zijnde naamdragers Van Giffen maar liefst zes die de voornamen David en Flud met ere dragen.

Preek uit 1680

1680-preek-over-psalm-8-11680-preek-over-psalm-8-21680-preek-over-psalm-8-3 1680-preek-over-psalm-8-41680-preek-over-psalm-8-5 1680-preek-over-psalm-8-6 1680-preek-over-psalm-8-81680-preek-over-psalm-8-9 1680-preek-over-psalm-8-10 1680-preek-over-psalm-8-11 1680-preek-over-psalm-8-12 1680-preek-over-psalm-8-13 1680-preek-over-psalm-8-14 1680-preek-over-psalm-8-15 1680-preek-over-psalm-8-16 1680-preek-over-psalm-8-17 1680-preek-over-psalm-8-18 1680-preek-over-psalm-8-19 1680-preek-over-psalm-8-20 1680-preek-over-psalm-8-21 1680-preek-over-psalm-8-22 1680-preek-over-psalm-8-23 1680-preek-over-psalm-8-24 1680-preek-over-psalm-8-25 1680-preek-over-psalm-8-26 1680-preek-over-psalm-8-271680-preek-over-psalm-8-28 1680-preek-over-psalm-8-29 1680-preek-over-psalm-8-301680-preek-over-psalm-8-311680-preek-over-psalm-8-32 1680-preek-over-psalm-8-33